Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 20:14-29 BasisBijbel (BB)

14. Koning Achab vroeg: "Hoe zal de Heer dat doen?" De profeet zei: "Dit zegt de Heer: Door de jonge mannen van de bestuurders van de verschillende gebieden." Toen vroeg de koning: "Wie moet de strijd beginnen?" De profeet zei: "U."

15. Toen verzamelde koning Achab de jonge mannen van de bestuurders van de verschillende gebieden. Het waren 232 jonge mannen. Daarna verzamelde hij zijn hele leger. Dat waren 7000 mannen.

16. In de middag deden ze een uitval, terwijl koning Benhadad en de 32 koningen zich in hun tenten dronken zaten te drinken.

17. De jonge mannen kwamen het eerst de stad uit. Spionnen van koning Benhadad brachten hem het bericht: "Er komen mannen de stad uit."

18. Benhadad zei: "Grijp ze levend! Het maakt me niet uit of ze vrede of oorlog willen."

19. Intussen waren eerst de jonge mannen uit de stad gekomen, gevolgd door het leger.

20. Dat hele leger begon Arameeërs te doden, zodat de Arameeërs vluchtten. Israël achtervolgde hen. Maar koning Benhadad ontsnapte op zijn paard, samen met een aantal ruiters.

21. De koning van Israël doodde de paarden en vernielde de strijdwagens van de Arameeërs. Ook werden er veel Arameeërs gedood.

22. Toen kwam de profeet naar de koning van Israël en zei tegen hem: "Wees vastberaden, koning Achab, en denk goed na wat u nu moet doen. Want volgend voorjaar zal de koning van Aram terugkomen."

23. De legeraanvoerders van de koning van Aram zeiden tegen hem: "Israëls goden zijn berggoden. Daarom zijn zij sterker dan wij. Maar als we in de vlakte tegen hen strijden, zullen wíj sterker zijn.

24. Dit moet u doen: vervang de koningen door de bestuurders van de verschillende gebieden.

25. Verder moet u een leger verzamelen dat net zo groot is als het leger dat nu is gedood, met evenveel paarden en evenveel strijdwagens. Als we daarmee in de vlakte tegen hen strijden, zullen wij sterker zijn dan zij." Koning Benhadad deed wat ze hem hadden aangeraden.

26. Het volgende voorjaar verzamelde koning Benhadad de mannen van Aram. Hij trok met dat leger naar Afek om daar tegen Israël te strijden.

27. De Israëlieten werden ook verzameld. Ze sloegen eten in en trokken het leger van Aram tegemoet. Het leger van Israël was niet veel groter dan twee kudden geiten, maar het leger van de Arameeërs vulde de hele vlakte.

28. De profeet ging naar de koning van Israël en zei: "Dit zegt de Heer: De Arameeërs hebben gezegd: 'De Heer is een berggod en geen God van de vlakte.' Daarom zal Ik u de overwinning over dit enorme leger geven. Dan zult u toegeven dat Ik de Heer ben."

29. Zes dagen lang stonden de legers tegenover elkaar. Op de zevende dag barstte de strijd los. En de Israëlieten versloegen de Arameeërs. Ze doodden op één dag 100.000 mannen te voet.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 20