Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 2:30-36 BasisBijbel (BB)

30. Benaja ging naar de tent van de Heer en zei tegen Joab: "De koning beveelt je naar buiten te komen." Maar hij zei: "Nee, ik wil hier sterven." Benaja bracht Joabs antwoord aan de koning over.

31. Toen zei de koning tegen hem: "Doe wat hij heeft gezegd. Steek hem dood en begraaf hem. Neem zo voor mij en mijn vader wraak voor de moord op twee onschuldige mannen, want hij heeft hen zonder reden gedood.

32. Zo zal de Heer Joab straffen voor de moord op twee mannen die rechtvaardiger en beter waren dan hij. Hij heeft Abner, de aanvoerder van Israël, en Amasa, de aanvoerder van Juda, met zijn zwaard neergestoken en gedood, zonder dat mijn vader hem dat had bevolen.

33. Zo zullen hij en zijn familie worden gestraft voor de dood van twee onschuldige mannen. Maar David en zijn familie zullen voor altijd vrede hebben met de Heer."

34. Benaja vertrok weer en stak Joab dood. Joab werd in zijn huis in de woestijn begraven.

35. En de koning maakte Benaja in Joabs plaats aanvoerder van het leger. De priester Zadok maakte hij hogepriester in de plaats van Abjatar.

36. Daarna liet de koning Simeï komen. Hij zei tegen hem: "Bouw voor jezelf een huis in Jeruzalem en ga daar wonen. Je mag Jeruzalem niet verlaten. Je mag nergens heen.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 2