Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 18:28-34 BasisBijbel (BB)

28. Toen riepen ze nog harder. En ze sneden zichzelf zoals altijd met hun messen, tot ze dropen van het bloed.

29. Toen de middag voorbij was en het bijna de tijd van het avond-offer was, begonnen ze in trance te raken. Maar er kwam geen geluid en geen antwoord. Er gebeurde niets.

30. Toen zei Elia tegen het hele volk: "Kom hier." Ze kwamen allemaal naar hem toe. Hij bouwde het altaar van de Heer weer op, want dat was afgebroken.

31. Hij nam twaalf stenen, omdat er twaalf stammen zijn, twaalf zonen van Jakob. (Jakob had van de Heer de nieuwe naam 'Israël' gekregen.)

32. Met die stenen bouwde hij het altaar voor de Heer. Rond het altaar maakte hij een brede geul.

33. Hij legde het hout op het altaar, hakte de stier in stukken en legde de stukken op het hout.

34. Toen zei hij: "Vul vier kruiken met water en giet het water over het vlees en het hout." Daarna zei hij: "Doe het een tweede keer." Ze deden het een tweede keer. Daarna zei hij: "Doe het een derde keer." Ze deden het een derde keer.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 18