Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 16:1-11 BasisBijbel (BB)

1. Toen zei de Heer tegen [ de profeet ] Jehu, de zoon van Hanani, dat hij naar Baësa moest gaan met de volgende boodschap:

2. "Je was een volkomen onbelangrijk man, maar Ik heb je tot koning van mijn volk Israël gemaakt. Maar jij hebt dezelfde slechte dingen gedaan als Jerobeam. En je hebt ervoor gezorgd dat mijn volk Israël ongehoorzaam aan Mij werd. Ze maken Mij kwaad met hun afgoden.

3. Daarom ga Ik jou en je familie wegvegen, Baësa. Ik zal met jouw familie hetzelfde doen als met de familie van Jerobeam, de zoon van Nebat.

4. De mannen uit je familie die in de stad worden gedood, zullen door de honden worden opgegeten. En de mannen die in het veld worden gedood, zullen door de vogels worden opgegeten."

5. De rest van wat Baësa allemaal heeft gedaan, met al zijn dappere daden, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.

6. Baësa stierf en werd begraven in Tirza. Zijn zoon Ela werd na hem koning van Israël.

7. Baësa had de Heer heel erg kwaad gemaakt met alles wat hij deed. Daarom zei de profeet Jehu, de zoon van Hanani, tegen hem wat de Heer met hem en zijn familie zou gaan doen. Met hem zou hetzelfde gebeuren als met de familie van Jerobeam. Ook omdat hij de hele familie van Jerobeam had vermoord.

8. Toen Asa 26 jaar koning van Juda was, werd Ela, de zoon van Baësa, koning van Israël in Tirza. Hij regeerde twee jaar.

9. Zimri, de aanvoerder van de helft van de strijdwagens, smeedde een samenzwering tegen koning Ela. Op een keer was Ela in Tirza in het huis van Arza, zijn hofmaarschalk. Hij zat daar stevig te drinken en werd dronken.

10. Zimri kwam binnen en vermoordde hem. Asa was toen 27 jaar koning van Juda. En Zimri werd na Ela koning van Israël.

11. Zodra hij koning was geworden, liet hij de hele familie van Baësa doden. Hij liet niemand van de mannen in leven. Ook alle vrienden van Baësa liet hij vermoorden.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 16