Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 11:22-32 BasisBijbel (BB)

22. Maar de Farao vroeg hem: "Waarom wil je dat? Wat kom je bij mij dan tekort, dat je opeens naar je land terug wilt gaan?" Hij antwoordde: "Niets. Maar ik wil tóch graag gaan."

23. God zorgde ervoor dat Salomo nóg een vijand kreeg: Rezon, de zoon van Eljada. [ Dat kwam zo: ] Rezon was vroeger weggevlucht van zijn heer Hadadezer, de koning van Zoba [ toen David Hadadezer had verslagen ].

24. Rezon verzamelde toen een aantal mannen en vormde met hen een bende. Hij was daarvan de aanvoerder. David wilde hen doden, maar ze vluchtten naar Damaskus. Daar bleven ze wonen. Rezon werd koning van Damaskus.

25. Hij was een vijand van Israël zolang Salomo leefde. Ook Hadad deed Israël veel kwaad. Hij werd koning van Aram en haatte Israël.

26. Ook Jerobeam, een dienaar van Salomo, kwam in opstand tegen de koning. Hij was de zoon van Nebat, uit Zereda. Hij was uit de stam van Efraïm. Zijn moeder was weduwe en heette Zerua.

27. Hij kwam in opstand tegen koning Salomo. Dat kwam zo.Salomo liet de Millo-burcht bouwen en de scheur in de 'Stad van David' repareren.

28. Jerobeam deed zijn werk goed. Toen Salomo zag dat hij zijn werk goed deed, maakte hij hem opzichter over de arbeiders uit de stam van Jozef .

29. Toen Jerobeam op een keer de stad Jeruzalem uitging, ontmoette hij buiten op de weg de profeet Ahia uit Silo. Ahia had een nieuwe mantel aan. Ze waren alleen, er was verder niemand.

30. Ahia trok zijn nieuwe mantel uit en scheurde die in twaalf stukken.

31. Hij zei tegen Jerobeam: "Pak tien stukken. Want dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren en Ik geef tien stammen aan jou.

32. Maar één stam zal van Salomo blijven, vanwege mijn belofte aan mijn dienaar David en vanwege Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb uitgekozen.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 11