Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 11:19-25 BasisBijbel (BB)

19. En de Farao was zó bevriend geraakt met Hadad, dat Hadad mocht trouwen met de zus van de vrouw van de Farao, dus met de zus van koningin Tachpenes.

20. Ze kregen een zoon en noemden hem Genubat. Tachpenes liet hem verzorgen en opvoeden in het paleis van de Farao. Zo groeide hij op bij de zonen van de Farao.

21. Toen Hadad in Egypte hoorde dat David was gestorven en dat ook aanvoerder Joab dood was, zei Hadad tegen de Farao: "Ik wil graag naar mijn land teruggaan."

22. Maar de Farao vroeg hem: "Waarom wil je dat? Wat kom je bij mij dan tekort, dat je opeens naar je land terug wilt gaan?" Hij antwoordde: "Niets. Maar ik wil tóch graag gaan."

23. God zorgde ervoor dat Salomo nóg een vijand kreeg: Rezon, de zoon van Eljada. [ Dat kwam zo: ] Rezon was vroeger weggevlucht van zijn heer Hadadezer, de koning van Zoba [ toen David Hadadezer had verslagen ].

24. Rezon verzamelde toen een aantal mannen en vormde met hen een bende. Hij was daarvan de aanvoerder. David wilde hen doden, maar ze vluchtten naar Damaskus. Daar bleven ze wonen. Rezon werd koning van Damaskus.

25. Hij was een vijand van Israël zolang Salomo leefde. Ook Hadad deed Israël veel kwaad. Hij werd koning van Aram en haatte Israël.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 11