Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 1:32-36 BasisBijbel (BB)

32. Verder zei koning David: "Roep de priester Zadok, de profeet Natan en [ de aanvoerder ] Benaja hier." Ze kwamen bij de koning.

33. En de koning zei tegen hen: "Ga met mijn mannen naar Salomo. Breng hem op mijn eigen paard naar Gihon.

34. Daar moeten de priester Zadok en de profeet Natan hem tot koning van Israël zalven. Blaas dan op de ramshoorn en roep: 'Leve koning Salomo!'

35. Breng hem daarna naar mijn paleis en laat hem op mijn troon gaan zitten. Want hij moet in mijn plaats koning worden. Hem wijs ik aan als koning van Israël en Juda."

36. Benaja antwoordde de koning: "Ik zal doen wat u heeft gezegd. Laat de Heer uw woorden bevestigen.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 1