Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 27:24-35 BasisBijbel (BB)

24. Pilatus zag dat niets hielp om Jezus vrij te krijgen. Het dreigde een hele rel te gaan worden. Hij liet een kom water brengen. Hij waste daarmee zijn handen [ als teken dat hij niet schuldig was aan de dood van Jezus ]. En hij zei: "Ik ben onschuldig aan de dood van deze man die onschuldig is. Jullie moeten zelf maar zien wat ervan komt."

25. Het hele volk riep: "Het kan ons niet schelen wat ervan komt. Wij en onze kinderen zullen de gevolgen dragen van zijn dood!"

26. Toen liet Pilatus Barabbas vrij. Maar Jezus gaf hij aan de soldaten. Ze moesten Hem eerst zweepslagen geven en Hem daarna kruisigen.

27. De soldaten namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw. Daar riepen ze alle soldaten erbij.

28. Ze trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een paarse mantel om.

29. Ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ook gaven ze Hem een rieten stok als staf in de hand. Toen vielen ze voor Hem op hun knieën en zeiden spottend: "We groeten U, koning van de Joden!"

30. Ze bespuugden Hem, pakten de rieten stok en sloegen Hem ermee op zijn hoofd.

31. Toen ze er genoeg van hadden om Hem te bespotten en belachelijk te maken, deden ze Hem de mantel weer af. Ze trokken Hem zijn eigen kleren weer aan. Daarna namen ze Hem mee om Hem te kruisigen.

32. Onderweg dwongen ze een man om Jezus' kruis te dragen. Dat was Simon uit Cyrene.

33. Ze kwamen bij de plek die Golgota heet. Dat betekent 'Schedelplaats.'

34. Ze wilden Jezus zure wijn gemengd met gal te drinken geven. Maar toen Hij proefde wat het was, wilde Hij het niet drinken.

35. Ze spijkerden Hem aan het kruis. Daarna gingen ze zitten dobbelen om zijn kleren te verdelen. Zo gebeurde wat de profeet vroeger had gezegd: 'Ze hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld. Ze hebben er om geloot.'

Lees verder hoofdstuk Matteüs 27