Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 27:14-28 BasisBijbel (BB)

14. Maar Jezus antwoordde hem op geen enkele vraag. Daar was Pilatus erg verbaasd over.

15. Pilatus had de gewoonte om op het feest een gevangene vrij te laten. De mensen mochten zelf beslissen wie ze vrij wilden hebben.

16. Op dat moment zat er een gevaarlijk man gevangen: Barabbas.

17. Omdat ze nu toch bij hem waren, vroeg Pilatus aan de mensen: "Wie willen jullie dat ik [ deze keer ] vrijlaat: Barabbas, of Jezus die de Messias wordt genoemd?"

18. Want Pilatus wist dat ze Jezus gevangen hadden genomen omdat ze jaloers waren.

19. Terwijl hij daar zo zat om [ over Jezus ] recht te spreken, kreeg hij een bericht van zijn vrouw. Ze liet hem weten: "Bemoei je niet met deze onschuldige man. Want ik heb vannacht in een droom veel verdriet om Hem gehad."

20. Maar de leiders van de priesters en de leiders van het volk stookten de mensen op. Ze moesten Pilatus vragen om Barabbas vrij te laten en Jezus te laten doden.

21. Pilatus vroeg: "Wie van de twee moet ik van jullie vrijlaten?" Ze riepen: "Barabbas!"

22. Pilatus zei tegen hen: "Wat moet ik dan doen met Jezus die de Messias wordt genoemd?" Ze riepen allemaal: "Hij moet aan het kruis!"

23. Pilatus zei: "Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?" Maar ze schreeuwden nog harder: "Aan het kruis met Hem!"

24. Pilatus zag dat niets hielp om Jezus vrij te krijgen. Het dreigde een hele rel te gaan worden. Hij liet een kom water brengen. Hij waste daarmee zijn handen [ als teken dat hij niet schuldig was aan de dood van Jezus ]. En hij zei: "Ik ben onschuldig aan de dood van deze man die onschuldig is. Jullie moeten zelf maar zien wat ervan komt."

25. Het hele volk riep: "Het kan ons niet schelen wat ervan komt. Wij en onze kinderen zullen de gevolgen dragen van zijn dood!"

26. Toen liet Pilatus Barabbas vrij. Maar Jezus gaf hij aan de soldaten. Ze moesten Hem eerst zweepslagen geven en Hem daarna kruisigen.

27. De soldaten namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw. Daar riepen ze alle soldaten erbij.

28. Ze trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een paarse mantel om.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 27