Oude Testament

Nieuwe Testament

Matteüs 15:18-37 BasisBijbel (BB)

18. Maar wat úit je mond komt, komt uit je hart. En dat maakt je onrein.

19. Want uit het hart komen misdadige plannen, moord, echtscheiding, ontrouw, diefstal, leugens en kwaadsprekerij.

20. Dat zijn de dingen die je onrein maken. Maar van eten met ongewassen handen word je niet onrein."

21. Jezus vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon.

22. Daar kwam een vrouw uit Kana naar Hem toe. Ze riep: "Heer, Zoon van David, help mij alstublieft! Er zit een vreselijke duivelse geest in mijn dochter!"

23. Maar Jezus zei geen woord tegen haar. Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en zeiden: "Heer, stuur haar weg, want ze loopt achter ons aan te zeuren."

24. Toen zei Jezus [ tegen haar ]: "Ik ben alleen gestuurd naar de verdwaalde schapen van het volk Israël."

25. Maar ze kwam dichterbij, liet zich voor Hem op haar knieën vallen en zei: "Heer, help mij!"

26. Maar Hij antwoordde: "Het is niet goed om het brood dat voor de kinderen is, voor de hondjes te gooien."

27. Toen zei ze: "Dat is waar, Heer, maar de hondjes eten toch de kruimels op die van de tafel van hun meesters vallen?"

28. Toen antwoordde Jezus haar: "Vrouw, wat heb jij een groot geloof! Je zal krijgen wat je hebt gevraagd." Vanaf dat moment was haar dochter gezond.

29. Jezus vertrok daar weer. Hij kwam bij het meer van Galilea en klom de berg op. Daar ging Hij zitten.

30. Grote groepen mensen kwamen naar Hem toe. Ze brachten verlamde, kreupele en blinde mensen mee. Ook mensen die niet konden praten en heel veel andere zieken. Ze legden hen bij zijn voeten neer. En Hij maakte hen gezond.

31. Iedereen was stomverbaasd over wat Hij deed. Want ze zagen hoe mensen die eerst niet konden spreken, dat nu wel konden. Ze zagen hoe verlamde mensen gingen lopen en blinde mensen gingen zien. En ze prezen de God van Israël.

32. Toen riep Jezus zijn leerlingen bij Zich. Hij zei: "Ik heb medelijden met die mensen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets meer te eten. Ik wil hen niet zonder eten wegsturen. Want ze zouden onderweg wel eens van de honger in elkaar kunnen zakken."

33. Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "Hoe kunnen we al die mensen te eten geven? Hoe kunnen we hier aan zoveel brood komen? Er woont hier helemaal niemand!"

34. Jezus zei tegen hen: "Hoeveel brood hebben jullie?" Ze zeiden: "Zeven broden en een paar visjes."

35. Toen zei Hij tegen de grote groep mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten.

36. Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Hij gaf ze aan zijn leerlingen om uit te delen.

37. De mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: zeven manden vol.

Lees verder hoofdstuk Matteüs 15