Oude Testament

Nieuwe Testament

Lukas 8:28-33 BasisBijbel (BB)

28. Toen hij Jezus zag, begon hij te schreeuwen en liet zich voor Jezus op de grond vallen. Hij riep luid: "Wat moet U van Mij, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God? Ik smeek U mij geen kwaad te doen!"

29. Want Jezus had de duivelse geest het bevel gegeven uit de man weg te gaan. Want de geest had de man al heel vaak met geweld meegesleurd. Om hem te bewaken werd hij wel eens met ijzeren ketenen en voetboeien vastgezet. Maar dan brak hij de boeien weer stuk en werd hij door de geest naar eenzame plaatsen gejaagd.

30. Jezus vroeg hem: "Hoe heet je?" Hij zei: "Ik heet 't Leger." Hij zei dat, omdat er heel veel geesten in hem zaten.

31. De geesten smeekten Hem dat Hij hen niet naar de bodemloze put zou sturen.

32. Nu werd er op de berg een kudde varkens gehoed. En de geesten smeekten Hem of ze in de varkens mochten gaan. Dat vond Hij goed.

33. De geesten vertrokken uit de man en gingen in de varkens. En de hele kudde sloeg op hol. De varkens stortten van de steile berghelling af, het meer in. Alle dieren verdronken.

Lees verder hoofdstuk Lukas 8