Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 9:26-38 BasisBijbel (BB)

26. Saulus ging naar Jeruzalem terug. Daar probeerde hij zich bij de leerlingen aan te sluiten. Maar ze waren bang voor hem. Ze konden niet geloven dat hij nu een leerling van Jezus was.

27. Maar Barnabas kreeg medelijden met hem en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun dat Saulus onderweg de Heer had gezien en dat de Heer tegen hem had gesproken. Ook dat Saulus in Damaskus vol geloof en zonder vrees over Jezus had verteld.

28. Toen bleef Saulus een poos met hen optrekken in Jeruzalem.

29. Hij bleef vol geloof en zonder vrees over de Heer Jezus spreken. Hij sprak en redeneerde ook met de Griekse Joden. Maar zij probeerden hem te vermoorden.

30. Toen de broeders dat te weten kwamen, brachten ze hem naar de stad Cesarea. Vandaar reisde hij verder naar Tarsus.

31. Toen had de hele gemeente in Judea, Galilea en Samaria rust. De gemeente werd opgebouwd in het geloof en leefde in diep ontzag voor de Heer. En door de hulp van de Heilige Geest werd de gemeente steeds groter.

32. Petrus reisde overal rond. Zo kwam hij ook bij de gelovigen die in Lydda woonden.

33. Daar ging hij naar een verlamde man die al acht jaar lang op bed lag. Hij heette Eneas.

34. Petrus zei tegen hem: "Eneas, Jezus Christus geneest je. Sta op en maak zelf je bed op." Hij stond onmiddellijk op.

35. Alle bewoners van Lydda en Sarona zagen hem en geloofden in de Heer.

36. In Joppe woonde een leerlinge die Tabita heette. (In het Grieks is dat 'Dorkas.') Ze deed heel veel voor de arme mensen.

37. Maar ze werd ziek en stierf. De mensen wasten haar en legden haar in een bovenzaal.

38. Lydda lag dicht bij Joppe. De leerlingen in Lydda hoorden dat Petrus daar was. Ze stuurden twee mannen naar Joppe. Toen zij daar aankwamen vroegen ze Petrus om onmiddellijk met hen mee te komen.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 9