Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 28:3-14 BasisBijbel (BB)

3. Ook Paulus verzamelde takken voor het vuur. Toen hij die op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit. Hij beet zich vast in Paulus' hand.

4. Toen de bewoners van het eiland het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tegen elkaar: "Deze man is vast een moordenaar. De wraakgodin wil niet dat hij in leven blijft. Het is hem gelukt om aan de zee te ontsnappen. Nu probeert ze hem op deze manier te doden."

5. Maar Paulus schudde het dier van zijn hand af in het vuur, zonder last te hebben van het gif.

6. De bewoners van het eiland verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou neervallen. Maar na lang wachten zagen ze dat er niets bijzonders met hem gebeurde. Toen veranderden ze van gedachten en zeiden ze dat hij een god was.

7. Niet ver daar vandaan lag het landgoed van de bestuurder van het eiland. Die bestuurder heette Publius. Hij liet ons drie dagen gastvrij in zijn huis logeren.

8. De vader van Publius lag met een ernstige darmziekte en hoge koorts in bed. Paulus ging naar hem toe. Hij bad, legde hem de handen op en maakte hem gezond.

9. Toen kwamen ook de andere mensen op het eiland die ziek waren naar hem toe. Iedereen werd genezen.

10. Ze bedankten ons op allerlei manieren. En toen wij weer wegzeilden, gaven ze ons alles mee wat we nodig hadden.

11. Op het eiland overwinterde een schip uit Alexandrië. Het heette 'de Dioscuren' [ (= 'de Tweelingbroers') ]. Na drie maanden vertrokken wij van het eiland met dat schip.

12. We kwamen in Syrakuse [ op Sicilië ] aan en bleven daar drie dagen.

13. Daarna voeren we langs het eiland naar Regium. We voeren verder en na één dag begon de wind uit het zuiden te waaien. Daardoor kwamen we al op de tweede dag in Puteoli [ in Italië ] aan.

14. Hier zochten we broeders en zusters op. Ze nodigden ons uit om zeven dagen bij hen te blijven.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 28