Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 27:19-37 BasisBijbel (BB)

19. De derde dag gooiden we de zeilen, masten en touwen overboord.

20. Dagenlang zagen we geen zon of sterren. Het was verschrikkelijk noodweer. Uiteindelijk verloren we alle hoop de storm te overleven.

21. De bemanning had al dagenlang niet gegeten. Toen ging Paulus tussen hen in staan en zei: "Mannen, jullie hadden naar mij moeten luisteren. Jullie hadden niet van Kreta moeten wegvaren. Dan hadden jullie deze schade en ellende niet gehad!

22. Maar jullie moeten de moed niet verliezen. We zullen allemaal in leven blijven. Alleen het schip zal verloren gaan.

23. Want afgelopen nacht stond er een engel bij mij. Dat was een engel van de God die ik aanbid, de God van wie ik ben.

24. Hij zei tegen mij: 'Wees niet bang, Paulus! Want jij moet bij de keizer komen. Daarom zal God [ jou en ] ook alle mensen redden die met je meereizen.'

25. Houd dus moed, mannen. Want ik geloof God. Alles zal gaan zoals de engel tegen mij heeft gezegd.

26. Maar we zullen op één of ander eiland stranden."

27. Het was inmiddels de 14e nacht dat we rondzwalkten op de Adriatische Zee. Midden in die nacht dachten de zeelui dat ze in de buurt van land kwamen.

28. Ze peilden met het peillood hoe diep het was. Het was er 20 vadem [ (36 m) ]. Iets verderop peilden ze weer: 15 vadem [ (27 m) ].

29. Ze werden bang dat het schip op de rotsen te pletter zou slaan. Daarom gooiden ze van de achterkant van het schip vier ankers in het water en wensten dat het dag werd.

30. Toen beweerden de zeelui, dat ze van de voorkant van het schip ankers in het water wilden gooien. Maar ze lieten de roeiboot in het water zakken. Ze wilden daarmee van het schip wegkomen.

31. Paulus zag het. Hij zei tegen de hoofdman en de soldaten: "Zij moeten ook aan boord blijven. Anders kunnen jullie niet worden gered."

32. Toen hakten de soldaten de touwen van de roeiboot door en lieten hem in zee vallen.

33. Het begon dag te worden. Paulus drong er bij iedereen op aan om iets te eten. Hij zei: "Jullie hebben nu al twee weken afgewacht, zonder iets te eten.

34. Nu moeten jullie iets eten. Dat zal jullie helpen om gered te worden. Er zal jullie geen haar gekrenkt worden."

35. Hij nam brood, dankte hardop God en begon te eten.

36. Daardoor kregen de anderen weer moed. Iedereen ging eten.

37. Er waren in totaal 276 mensen aan boord.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 27