Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 27:1-11 BasisBijbel (BB)

1. Zo werd er besloten dat we naar Italië zouden varen. Ze stuurden Paulus en een paar andere gevangenen met een hoofdman mee. Hij heette Julius. Hij hoorde bij de afdeling soldaten van de keizer.

2. We voeren de zee op in een schip uit Adramyttium. Het zou langs de kustplaatsen van Asia varen. Aristarchus, de Macedoniër uit Tessalonika, ging met ons mee.

3. De volgende dag kwamen we in Sidon aan. Julius was vriendelijk voor Paulus. Daarom vond hij het ook goed dat Paulus zijn vrienden zou bezoeken. Dan zou hij zich door hen kunnen laten verzorgen.

4. Toen we daar weer vertrokken, voeren we om Cyprus heen om minder last van de tegenwind te hebben.

5. We voeren langs Cilicië en Pamfilië. Zo kwamen we in Myra in Lycië aan.

6. Daar vond de hoofdman een volgend schip voor ons. Het kwam uit Alexandrië en zou naar Italië varen. Hij bracht ons op dat schip over.

7. Een aantal dagen schoten we slecht op. Met moeite bereikten we Knidus, want we hadden de wind tegen. Daarna voeren we langs Salmone aan de zuidkust van Kreta.

8. Met moeite voeren we Salmone voorbij en bereikten een plaats die Goede Haven heette. Daar vlak bij lag de stad Lasea.

9. We hadden veel tijd verloren. Het was inmiddels niet zeker of het nog verstandig was om verder te varen. Het was al halverwege de zevende maand, dus laat in het jaar. Paulus waarschuwde de mannen.

10. Hij zei: "Mannen, ik zie dat deze tocht heel erg moeilijk zal worden. We zullen grote schade oplopen. En niet alleen aan de lading. Ook ons leven komt in gevaar."

11. Maar de hoofdman vertrouwde op de stuurman en de schipper. Hij geloofde niet wat Paulus zei.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 27