Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korintiërs 2:7-17 BasisBijbel (BB)

7. Vergeef en bemoedig hem nu maar. Anders wordt hij nog helemaal moedeloos.

8. Ik vraag jullie om hem nu te laten zien dat jullie van hem houden.

9. Want dit is ook het doel van mijn brief: ik wil weten of ik er op kan rekenen dat jullie in alles naar mij zullen luisteren.

10. Als júllie iemand iets vergeven, doe ík het ook. Want als ik iemand iets moest vergeven, had ik dat al lang gedaan. Christus zou ook willen dat ik dat deed. Ik zou dat gedaan hebben voor júllie. Want op die manier krijgt de duivel bij ons geen kans.

11. Want we weten heel goed wat zijn bedoelingen zijn.

12. Toen ik in Troas kwam, gaf de Heer mij grote mogelijkheden om het goede nieuws van Christus aan de mensen te vertellen. Hij had als het ware de deur wijd open gezet. Toch voelde ik me onrustig. Want ik had verwacht mijn broeder Titus daar weer te ontmoeten, maar hij was er niet.

13. Daarom nam ik afscheid van de gelovigen in Troas en vertrok naar Macedonië.

14. Maar prijs God dat Hij ons in Christus altijd de overwinning geeft. Door ons verspreidt Hij overal de kennis van God.

15. Want namens God spreken wij over Christus. Het is een boodschap voor de mensen die gered worden én voor de mensen die verloren gaan.

16. Voor de mensen die verloren gaan, is het een verschrikkelijke boodschap. Maar voor de mensen die gered worden, is het een heerlijke boodschap die leven brengt. Wie is geschikt voor zo'n taak?

17. Wij zijn niet zoals al die mensen die zo veel mogelijk willen verdienen aan het woord van God. Wíj zijn één met Christus en vertellen het goede nieuws met eerlijke bedoelingen. God heeft ons die opdracht gegeven. En Hij ziet hoe we het doen.

Lees verder hoofdstuk 2 Korintiërs 2