Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korintiërs 4:1-12 BasisBijbel (BB)

1. Wij zijn dienaren van Christus. Wij moeten Gods plannen bekendmaken. Dat is de taak die Hij ons heeft toevertrouwd.

2. Een dienaar moet betrouwbaar zijn. Dat is het allerbelangrijkste.

3. Nu is het zo, dat het mij helemaal niet uitmaakt hoe jullie of andere mensen mij beoordelen. Het maakt mij zelfs niet uit hoe ík mijzelf beoordeel.

4. Ik ben mij zelf niet bewust dat ik iets verkeerd doe. Maar dat betekent niet, dat ik inderdaad niets fout doe. [ Alleen weet ik het niet. ] Alleen de Heer kan mij beoordelen.

5. Jullie hoeven dus je mening niet te geven [ over mij ]. Laat dat maar aan de Heer over. Hij zal oordelen op de dag dat Hij terugkomt. Dan zal Hij ook de dingen die niet te zien zijn, zichtbaar maken. Hij zal bekend maken wat er diep in de harten van de mensen verborgen is. En dan zal iedereen van God krijgen wat hij verdient.

6. Broeders en zusters, ik vertel jullie dit over mij en Apollos, omdat ik graag wil dat jullie ons als voorbeeld zullen nemen. Doe wat wij jullie geschreven hebben en wees bescheiden. Want als jullie opscheppen tegen de één, doen jullie de ander tekort!

7. Want waarom zou de één beter zijn dan de ander? Eigenlijk heeft toch niemand iets van zichzelf? We hebben toch alles [ van God ] gekregen? Omdat jullie alles hebben gekregen, is er dus niets om over op te scheppen.

8. Maar jullie doen alsof jullie al geen geestelijk voedsel meer nodig hebben. Dat jullie [ geestelijk ] al rijk genoeg geworden zijn. Jullie voelen je als koningen. Maar dan wel zonder ons! Was het maar waar dat jullie al koning waren. Want dan waren wij dat ook!

9. Maar het lijkt er veel op dat God ons, zijn boodschappers, de laagste plaats heeft gegeven. Net als mensen die zijn veroordeeld tot de dood in de arena. Want net als in de arena kijkt iedereen toe hoe wij strijden. Mensen en engelen kijken naar ons.

10. Wíj worden belachelijk gevonden vanwege Christus. Maar júllie zijn van die verstandige gelovigen! Wíj zijn zwak. Maar júllie zijn zo sterk! Voor júllie hebben de mensen veel respect. Maar met óns willen ze niets te maken hebben.

11. We hebben steeds weer honger en dorst en gebrek aan kleren. Steeds weer worden we gestompt en geslagen. We hebben geen vaste plaats om te wonen.

12. We werken hard om ons brood te verdienen. We worden uitgescholden, maar wíj zegenen. We worden vervolgd, maar we verdragen het.

Lees verder hoofdstuk 1 Korintiërs 4