Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korintiërs 10:29-33 BasisBijbel (BB)

29. Ik bedoel nu niet je eigen geweten, maar het geweten van de persoon die jou waarschuwde.

30. Als ik iets eet en God ervoor dank, mag iemand anders er toch niets slechts over zeggen?

31. [ Dat is wel waar, ] maar ik wil dat als jullie eten of drinken, of wat voor dingen dan ook doen, het altijd God moet eren.

32. Niets van wat je doet mag voor andere mensen een belemmering zijn voor het geloof in Jezus. Niet voor Joden, niet voor mensen van andere volken en niet voor de gelovigen.

33. Dat doe ik ook. Ik zoek altijd het beste voor andere mensen. Want het gaat niet om mijzelf, maar om de anderen. Want ik wil dat ze gered zullen worden. (lees verder)

Lees verder hoofdstuk 1 Korintiërs 10