14. De schaamte van uws vaders broeder zult gij niet ontbloten; tot zijn vrouw zult gij niet naderen, het is uw tante.
15. De schaamte van uw schoondochter zult gij niet ontbloten; het is uws zoons vrouw, gij zult haar schaamte niet ontbloten.
16. De schaamte van uws broeders vrouw zult gij niet ontbloten; het is de schaamte van uw broeder.
17. De schaamte van een vrouw en die van haar dochter zult gij niet ontbloten; gij zult niet de dochter van haar zoon en de dochter van haar dochter nemen, om haar schaamte te ontbloten; zij zijn bloedverwanten: bloedschande is het.