7. Die mannen nu jaagden hen achterna in de richting van de Jordaan naar de doorwaadbare plaatsen, en men sloot de poort, zodra de achtervolgers eruit gegaan waren.
8. Voordat zij echter gingen slapen, klom zij tot hen op het dak,
9. en zeide tot de mannen: Ik weet dat de Here u het land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is en dat alle inwoners van het land voor u sidderen.